SkyStef's weer pagina

 

home  |  e-mail    

 

 

Verklarende woordenlijst wolken classificatie

 

De identificatie van de wolken bestaat uit het bepalen van hun:

  • Geslacht
  • Soort
  • Variëteit
  • Supplementaire bijzonderheden en toegevoegde wolken
  • Oorsprong -, of moederwolken.

Er bestaat nog een groep van zelden waargenomen wolken die niet voorkomen in deze classificatie. Het zijn zogenaamde "speciale wolken", sommige hiervan bestaan grotendeels of helemaal niet uit waterdruppels of vaste deeltjes. Dit zijn parelmoerwolken, lichtende nachtwolken, vliegtuigstrepen (contrails), wolken afkomstig door watervallen, brand, vulkaan uitbarstingen, industrie en explosies.

 

Geslacht van wolken

Karakteristieke vormen van de wolken in tien hoofdgroepen of wolkengeslachten die de basis vormen voor de classificatie van wolken en beschreven in de 2 delen van de WMO Internationale Wolken Atlas van 1956, geactualiseerd in 1975 en 1987. Deze tien geslachten sluiten elkaar onderling uit.

Cirrus (Ci) (windveren): Afzonderlijke wolken, in de vorm van fijne draden, strengen of haken, eventueel vervlochten; ook in smalle banden of stroken; ze zijn wit of overwegend wit. Ze hebben een vezel - of haarstructuur of een zijdeachtige glans, of beide.

Cirrocumulus
(Cc) (fijne schaapjeswolken): Bank of laag van dunne witte wolken, zonder eigen schaduwen en bestaande uit kleine korrel - of rimpelvormige elementen, nogal regelmatig gerangschikt en al of niet aaneengesloten; de meeste elementen hebben een schijnbare doormeter welke kleiner is dan een graad.

Cirrostratus
(Cs) (doorzichtige wolkensluier): Doorzichtige melkachtige wolkensluier, effen of vezelachtig, welke de hemel geheel of gedeeltelijk bedekt en in het algemeen aanleiding geeft tot haloverschijnselen.
 
Altostratus
(As) (dik wolkenveld, karnemelklucht): Grauwe, grijsachtige of blauwachtige wolkenlaag met een streperig, vezelachtig of eenvormig uitzicht, en welke de hemel geheel of gedeeltelijk bedekt. Ze is plaatselijk dun genoeg opdat de zon er tenminste vaag doorheen gezien kan worden; ongeveer als door een mat glas. Altostratus geeft geen aanleiding tot halo verschijnselen

Altocumulus (Ac) (grove schaapjeswolken): Wolkenbank of wolkenlaag, wit of grijs van uitzicht, over het algemeen met eigen schaduwen en bestaande uit uit schollen, rollen of stroken (vaak amandel - of visvormig), soms gedeeltelijk vezelig of diffuus al of niet aaneengesloten; de kleine regelmatig gerangschikte deeltjes hebben over het algemeen een schijnbare doormeter van één tot vijf graden

Nimbostratus
(Ns) (regenwolk): Grijs, veelal donker wolkendek, waarvan het uiterlijk wazig is door de vrijwel aanhoudende regen of sneeuw, die in de meeste gevallen de grond bereikt. De wolk is overal dik genoeg om de zon te verbergen. Veelal treft men onder deze wolkenlaag lage wolkenflarden aan , die evenwel met het nimbostratus dek kunnen versmelten.

Stratocumulus
(Sc) (lappendeken): Grijze en/of witachtige, (grauwe) wolkenbank of -laag; bestaande uit vlakken, rollen, schollen, enz, al of niet aaneengesloten, maar niet vezelachtig; de vrij regelmatig gerangschikte elementen zijn tamelijk groot, ze hebben een schijnbare breedte van meer dan vijf graden. Sc bevat altijd donkere gedeelten.

Stratus
(St) (hoge mistlaag): Over het algemeen een grijze wolkenlaag met een nogal uniforme basis waaruit motregen, sneeuw of korrelsneeuw kan vallen. Wanneer de zon zichtbaar is doorheen de laag, is haar omtrek duidelijk te onderscheiden. Stratus geeft geen aanleiding tot haloverschijnselen, behalve bij zeer lage temperaturen. Soms komt stratus voor onder de vorm van uitgerafelde banken (flarden).

Cumulus (Cu)
(mooiweerwolken, stapelwolken): Afzonderlijke wolken, over het algemeen dicht en scherp omlijnd. Ze ontwikkelen zich verticaal in de vorm van koepels met halfronde uitwassen en torens; de zich ontwikkelende bovenkant gelijkt vaak op een bloemkool. Het gedeelte belicht door de zon is meestal schitterend wit, de basis is betrekkelijk donker en vrijwel horizontaal. Soms zijn de cumuli uiteengewaaid en vertonen dan een rafelig uitzicht. 

Cumulonimbus
(Cb) (buien - of onweerswolken): Aanzienlijke wolkenmassa met krachtige verticale ontwikkeling, waarvan de cumulusachtige delen zich verheffen in de vorm van bergen of enorme torens. Tenminste een gedeelte van zijn bovenzijde is effen, vezelachtig of streperig en bijna altijd afgeplat; het breidt zich veelal uit in de vorm van een aambeeld of een grote vederbos. Onder de dikwijls zeer donkere wolkenbasis, gelijkend op een nimbostratus, komen veelal lage wolken flarden voor die er al of niet mee zijn versmolten; men treft er meestal neerslag aan (soms onder vorm van virga).



Alto: betekent hoog, echter voor de wolken bedoelt men de middelste "étage".

Cirro, waarvan cirrus is afgeleid betekent "vezel" of "haar."

Cumulo,  waarvan cumulus is afgeleid betekent "stapel".

Nimbo: betekent "regen".

Strato, waarvan stratus is afgeleid betekent "laag" of "gelaagd".

 

Soort van wolken

Onderverdeling van geslachten die berust op volgende kenmerken:

  • Hun vorm (banken, lagen, sluiers, enz.);
  • Hun afmetingen (van de elementen, verticale afmetingen, enz.);
  • Hun interne structuur (wolken bestaande uit ijskristallen, waterdruppels, enz.);
  • Fysische processen die de wolkenvorling kunnen beïnvloeden (orografische processen, enz.).

Er zijn veertien soorten en sluiten elkaar onderling uit.

Calvus (cal) (kaal): Cumulonimbus waarbij sommige uitwassen, en dit minstens in het bovenste gedeelte, hun cumuliforme aflijning verliezen, maar waarbij geen enkel cirriform uitzicht te bespeuren valt. De uitwassen vertonen de neiging een witachtige massa te vormen die min of meer verticaal gestreept is.

Capillatus (cap) (langharig): Cumulonimbus die voornamelijk gekenmerkt is door de aanwezigheid, en dit hoofdzakelijk in het bovenste gedeelte, van merkbare cirriforme delen met een duidelijke vezelachtige of gestreepte structuur, dikwijls in aambeeldvorm, pluimvorm of in de vorm van een min of meer ongeordend scalp. Deze wolkensoort geeft gewoonlijk aanleiding tot buien of onweders, meestal vergezeld van zware windstoten en soms hagel; ze geeft zeer dikwijls het ontstaan aan een zeer duidelijke virga.

Castellanus (cas) (in kanteeltorens): Wolken waarvan minstens een gedeelte van hun bovenkant cumuliforme uitwassen in de vorm van kleine torens vertoont, wat meestal een uitzicht geeft van kantelen. Deze kleine torens waarvan sommige hoger zijn dan breed, rusten op een gemeenschappelijke basis en zijn schijnbaar gelijnd. Het castellanus karakter komt goed tot uiting als de wolken in profiel worden gezien.

Congestus (con) (opeenstapeling): Cumulus wolken met sterk ontwikkelde uitwassen en met meestal een grote verticale ontwikkeling. De opbollende toppen zijn dikwijls te vergelijken met de bloemkoolvorm.

Fibratus (fib) (vezelachtig): Afzonderlijke wolken of dunne wolkensluier, samengesteld uit bijna rechte of min of meer onregelmatige gekromde draden, maar niet eindigend op haken of vlokken.

Floccus (flo) (wolvlok): Elk wolkenelement bestaat uit een kleine vlok, cumuliform van aard. De onderzijde is min of meer uitgerafeld en virga is dikwijls aanwezig.

Fractus (fra) (gebroken): Wolken in de vorm van onregelmatige flarden met een uitgesproken uitgerafeld uitzicht.

Humilis (hum) (klein): Cumulus wolken met slechts geringe verticale uitgestrektheid; ze zijn meestal afgeplat.

Lenticularis (len) (lensvormig): Wolken in de vorm van lenzen of amandelen, dikwijls zeer uitgestrekt en met een sterk afgelijnde omtrek. Soms kan irisatie voorkomen (regenboogkleuren). Zulke wolken ontstaan meestal in wolkenformaties van orografische oorsprong, maar dit is niet noodzakelijk.

Mediocris (med) (middelmatig): Cumulus wolken met een matige verticale ontwikkeling waarvan de toppen reeds kleine uitwassen vertonen.

Nebulosus (neb) (nevelig): Wolken met het uitzicht van een nevelachtige sluier of laag die geen duidelijke details vertonen.

Spissatus (spi) (in elkaar vervlochten): Cirrus van voldoende optische dichtheid om er grijsachtig uit te zien wanneer ze voorkomen in de richting van de zon.

Stratiformis (str) (horizontaal uitgespreid): Wolken uitgestrekt in omvangrijke horizontale lagen.

Uncinus (unc) (haak): Cirrus, dikwijls in kommavorm, naar boven eindigend in haakvorm of in vlokvorm, waarvan het bovenste gedeelte geen afgeronde uitwas vertoont.

 

Variëteit van wolken

Onderverdeling van wolkengeslachten en zijn - soorten, rekening houdend met één van de volgende kenmerken:

  • Hun graad van doorzichtigheid (waardoor zon of maan al dan niet kunnen worden waargenomen);
  • De schikking van de macroscopische elementen (bepaalde vorm).

Er bestaan negen variëteiten voor wolkengeslachten en - soorten en sluiten elkaar niet uit behalve opacus en translucidus. In de lijst hieronder hebben de eerste zes betrekking op de uiterlijke verschijning, de volgende drie op hun graad van doorzichtigheid.

Duplicatus (du) (in twee lagen): Dicht boven elkaar liggende wolkenelementen, lagen of banken soms gedeeltelijk samengesmolten.

Intortus (in) (kronkeling, strengel): Cirrus waarvan de draden zeer onregelmatig gekromd zijn. Ze schijnen dikwijls grillig samengevlochten.

Lacunosus (la) (vol gaten): Meestal dunne wolkendelen, banken of lagen, gekenmerkt door de aanwezigheid van doorzichtige afgeronde openingen die min of meer regelmatig verdeeld zijn? Ze hebben meestal uitgerafelde boorden. De schikking van de elementen en van de gaten doen denken aan een net of aan een honingraat.

Undulatus (un) (in golven): Wolken in banken, in lagen of afzonderlijke elementen met een golvend karakter. Deze golvingen kunnen waargenomen worden in een uniforme wolkenlaag of in wolken samengesteld uit al dan niet samengesmolten elementen. soms is een dubbel systeem van golvingen merkbaar..

Vertebratus (ve) (met wervels): De wolkenelementen zijn zodanig gerangschikt dat zij het uitzicht krijgen van wervels, ribben of visgraten.

Radiatus (ra) (van stralen voorzien): Wolken gerangschikt in brede evenwijdige banden, die door het effect van perspectief schijnen te convergeren naar één punt aan de horizon. Als de wolken de ganse hemel overspannen schijnen ze te convergeren naar twee tegengestelde punten (radiatiepunten). 

Opacus (op) (beschaduwd, donker): Uitgestrekte wolkenbanken of lagen waarvan het grootste deel voldoende ondoorschijnend is om de zon of maan volledig te verbergen.

Perlucidus (pe) (doorlaten van licht): Uitgestrekte wolkenbanken of lagen met duidelijke, maar soms zeer kleine ruimten tussen de elementen. Hun open ruimten laten toe de zon, de maan, bovenliggende wolken of blauwe hemel waar te nemen.

Translucidus (tr) (doorschijnend): Uitgestrekte wolkenbanken of lagen waarvan het grootste gedeelte voldoende doorzichtig is om de positie van zon of maan te laten vermoeden.

 

Supplementaire kenmerken en toegevoegde wolken

De wolken vertonen soms bijkomende kenmerken of kunnen vergezeld worden van andere kleine wolken. Deze worden toegevoegde wolken genoemd en kunnen gedeeltelijk samenvloeien met de voornaamste wolk of geheel gescheiden voorkomen.  Een of meer bijkomende kenmerken of toegevoegde wolken kunnen gelijktijdig voorkomen met dezelfde wolken. Negen in aantal, in de lijst hieronder zijn de eerste zes supplementaire kenmerken, de laatste drie toegevoegde wolken  

Arcus (arc) (boog): Een dichte horizontale rol met min of meer uitgerafelde randen meestal voorkomend langs de voorzijde van de wolkenbasis. In het geval hij uitgestrekt is, neemt hij een donkere en een dreigende boogvorm aan.


Incus (inc) (als aambeeld): Het bovenste gedeelte van een Cumulonimbus uitgestrekt in de vorm van een aambeeld en met een glad, vezelachtig of gestreept uiterlijk.


Mamma (mam) (mammatus) (als borsten): Uitwassen die onderaan de wolk afhangen en die het uitzicht hebben van uiers.


Praecipitatio (pra) (zich uitstortend): Neerslag (regen, motregen, sneeuw, korrelhagel, hagel, stofhagel, enz) die uit een wolk valt en het aardoppervlak schijnbaar bereikt.


Tuba (tub) (trechter, slurf)): Wolkenkolom of omgekeerde wolkentrechter uitgaande vanaf de wolkenbasis. Dit duidt op de aanwezigheid van een min of meer krachtige windhoos, soms de voorbode van een tornado.

Virga (vir) (twijg): Verticale of schuine neerslagslierten die vertrekken vanaf de wolkenbasis maar schijnbaar het aardoppervlak niet bereiken.

Pannus (pan) (flarden, rafels): Uitgerafelde wolkenvormen die soms een continue laag vormen, komen voor onder een andere wolk en smelten er soms mee samen. 

Pileus (pil) (hoed, kap): Wolk met een beperkte horizontale uitgestrektheid in de vorm van een kap of hoed. Deze wolk komt voor bovenop de top van een cumuliforme wolk of is ermee samengesmolten. De cumulustop kan soms doorheen de pileus dringen. Het komt tamelijk dikwijs voor dat meerdere pileus wolken boven elkaar waargenomen worden.


Velum (vel) (sluier): Wolkensluier met een grote horizontale uitgestrektheid die voorkomt juist boven de toppen van één of meerdere cumuliforme wolken, of ermee samengesmolten zijn De wolkentoppen dringen dikwijls doorheen de sluier.

 

Oorsprong- of moederwolken

Wolken kunnen zich op twee manieren ontwikkelen: ze kunnen zich vormen in klare lucht, of ontstaan en ontwikkelen uit reeds bestaande wolken, oorsprong- of moederwolken genoemd.

De ontwikkeling van wolken uit oorsprong-wolken kan te wijten zijn aan één van deze twee processen.

1) Een deel van een wolk kan ontwikkelen en min of meer grotere vormen aannemen. Deze vormen kunnen wolken worden van een gans ander geslacht dan de oorsprong-wolk. Ze kunnen samen met de oorsprong-wolk of afzonderlijke wolken voorkomen. Men geeft ze de naam  van het gepaste geslacht gevolgd door de naam van het geslacht van de oorsprong-wolk waarbij achtervoegsel "genitus" wordt gevoegd. Voorbeeld Stratocumulus cumulogenitus.

2) De totaliteit of een belangrijk deel van een wolk kan een totale interne vervorming ondergaan die een overgang meebrengt van het ene geslacht naar het andere. Men geeft dan aan de nieuwe wolk de naam van het gepaste geslacht, gevolgd door de naam van het geslacht van de oorsprong-wolk, waaraan het achtervoegsel "mutatus" wordt gevoegd. Voorbeeld; Stratus stratocumulomutatus.

 

De interne transformatie van wolken mogen niet verward worden met veranderingen in het uitzicht van de hemel die te wijten is aan de relatieve bewegingen van de wolken t.o.v. de waarnemer.

Het onderkennen van de wolken berust op een zintuiglijke waarneming en is in wezen een moeilijke taak vermits de overgang van de ene wolkenvorm naar de andere langzaam gebeurt. Een goed waarnemer zal zich ook op de hoogte houden van de meteorologische toestand, informeren naar de voorziene weersveranderingen. Hij/zij zal de synoptische kaarten bestuderen en kennis nemen van de laatste weersvoorspellingen.

 


( )
= afkorting van geslachten, soorten, variëteiten & supplementaire kenmerken en toegevoegde wolken.

( ) = letterlijke vertaling vanuit het Latijn van soorten, variëteiten & supplementaire kenmerken en toegevoegde wolken.

 

Vertaling vanuit: WMO publication No. 266. TP.150 & WMO publication No. 407

Mirror page in English